Pagina overgenomen van een van de vele zeer interessante blogs van Jan Lampo: Als u op de titel klikt bent u bij het origineel: Eligius Pruystinck, alias Looi de Schaliedekker. Een Antwerps ketter uit de 16de eeuw. Aanvullingen in deze kleur door admin =[ Dick Wursten].
Hoewel de ketterse (het gebruik van dit bijv. naamwoord komt uit de koker van de ‘winnaars’ van het debat) leerstellingen van Eligius Pruystinck en zijn aanhangers, de zg. Loisten, in laat-middeleeuwse vormen van heterodoxie wortelen, moet deze ketterij gezien worden in het raam van de godsdienstige verwarring die de eerste helft van de 16de eeuw kenmerkt. Er waren niet alleen te Antwerpen Loisten, maar de sekte ontstond in deze stad en het was ook hier dat ze tot bloei kwam.
Tijdens het eerste kwart van de 16de eeuw kende Antwerpen een aanzienlijke economische bloei en werd het de voornaamste haven en één der belangrijkste financiële centra van Europa. Het bevolkingsaantal steeg enorm en de stad moest vergroot worden. Het is echter ook gedurende deze bloeiperiode dat de eerste tekens die naar de nakende godsdiensttwisten verwijzen, aan het daglicht treden.
Rond 1520 wordt er voor het eerst over het Lutheranisme gehoord. Onder invloed van Jacob Praepositus die te Wittenberg studeert, schiet de nieuwe leer wortel in het Antwerpse augustijnenklooster, en verbreidt zich vandaaruit als een olievlek over Antwerpen. Als de crisis komt, betekent dit de verbanning en/of vlucht van vele monniken en het einde van het klooster, dat in 1522 gesloten en in 1523 afgebroken wordt. Twee van de monniken die er verbleven worden op 1 juli 1523 te Brussel terechtgesteld.
Rijke Beukelaarstraat
In 1525 is sprake van de sekte der Loisten en van haar leider, Eligius Pruystinck (dit is onjuist: in 1525 is Loi Pruystinck gewoon een man met van de mainstream afwijkende opvattingen). Over geboorte en jeugd van Pruystinck is niets bekend. Hoogstwaarschijnlijk was hij een Antwerpenaar. Hij moet van zeer bescheiden afkomst geweest zijn; de bronnen noemen hem ongeletterd. In 1544 woonde hij waarschijnlijk in de Rijke Beukelaarstraat, een straat in het Sint-Andrieskwartier, een wijk die toen reeds tot de armste van de stad behoorde. Uit de processtukken blijkt dat hij bij zijn dood niets naliet.
De eerste vermelding die we van hem vinden dateert uit 1525. Mogelijk kwam hij een jaar tevoren in contact met de latere anabaptistische sekteleider David Jorisz., die toen voor het eerst een tijdlang te Antwerpen verbleef en misschien de ongeletterde Pruystinck over de bijbel sprak. Nadat Pruystinck in 1525 was beginnen te prediken, reisde hij nog datzelfde jaar naar Wittenberg, waar hij in maart Luther ontmoette. Deze ontstak in verontwaardiging over zijn leer en richtte een gealarmeerd schrijven tot de Antwerpse hervormden om hen tegen hem te waarschuwen. Vermoedelijk was het deze brief die de aandacht van de autoriteiten op Pruystinck vestigde. Hier kunt u de brief van Luther (digitaal) doorbladeren.
Toen hij opnieuw zijn leer begon te verspreiden, werd hij met negen van zijn aanhangers gearresteerd. In februari 1526 moesten ze voor de rechter verschijnen. Het geding werd geleid door de commissarissen van de Raad van Brabant, bijgestaan door de inquisiteur Nicholaas Coppin en enkele andere bevoegde personen. (Deze voorstelling van zaken is ook niet helemaal correct, want anachronistisch. Er is op dat moment nog geen sprake van een secte van Loïsten. In februari is gewoon een groep ketters veroordeeld, onder wie ook Pruystinck. De wijze waarop hun overtreding wordt geschetst in de akten en de bestraffen, maakt duidelijk dat ze geacht werden ‘besmet te zijn door Lutherije‘, de term die toen gebruikt werd voor iedereen die afweek van de kerkelijke lijn). De ketters werden veroordeeld tot het herroepen van hun leerstellingen en een openbare boetedoening. Toen het vonnis voltrokken was, gelastte de landvoogdes Maria van Hongarije hen vrij te laten.
Familie van Berchem
Over wat er in de eerstvolgende negen jaar na hun veroordeling gebeurde, is niets geweten. In 1535 maakte Pruystinck kennis met de Fransman Christophe Hérault, een juwelier die van Lutherse opvattingen verdacht werd en daarom vanuit Parijs naar Antwerpen gevlucht was.
Nadat de overheden van de stad hem een tijdlang met rust gelaten hadden, werd hij opgepakt en als ketter vervolgd. Men kon hem echter niet veel ten laste leggen en hij werd spoedig weer op vrije voeten gesteld. Negen jaar later, in 1544, zou hij echter deel uitmaken van de Loisten.
Op dat ogenblik had Pruystinck zeer talrijke aanhangers die hij vooral uit de wereld van de kooplieden en de rijke burgerij recruteerde. Sommigen, zoals bijvoorbeeld verschillende leden der familie Van Berchem, behoorden tot de adel. Pruystincks leer werd niet alleen mondeling verspreid, maar ook op schrift gesteld. De auteur van deze traktaten was vermoedelijk Dominicus van Oucle (Ukkel?). Jammer genoeg zijn ze alle verloren gegaan.
Een op 1 juni 1544 te Deventer aangehouden ketter, Juriaan Ketel, bekende op de pijnbank dat hij bevriend was met David Jorisz. en verklikte tevens een aantal Antwerpse ketters met wie hij in contact geweest was. Onder hen waren Pruystinck, Hérault en de Van Berchems.
De magistraat van Deventer verwittigde zowel de landvoogdes als de stedelijke overheid van Antwerpen, die de brief in kwestie op 14 juli ontving. Men slaagde er enkel in Pruystinck en Hérault gevangen te nemen. De leider van de sekte werd op 15 juli in het bijzijn van de schout en drie schepenen gefolterd. De landvoogdes drong erop aan de ketters streng te vervolgen en het onderzoek grondig te doen verlopen. Wat haar vooral interesseerde was te weten of de beklaagden al dan niet betrekkingen onderhielden met David Jorisz.
Arrestatie
Spoedig werden nog meer Loisten opgepakt. Niet alleen te Antwerpen, maar ook te Vilvoorde, de plaats waar gevangen ketters meestal door commissarissen van de Raad van Brabant verhoord werden, zaten leden van de sekte in de kerker. Op 14 september bevond ook hun leider zich hier omdat men hem er met enkelen van zijn volgelingen wou confronteren. Dominicus van Oucle pleegde er in zijn gevangenis zelfmoord.
Inmiddels begon te Antwerpen het proces tegen Hérault en een ander sektelid, de oudekleerkoper Jan Dorhout. Begin oktober werd in de Scheldestad overigens nog een aanzienlijk aantal Loisten gearresteerd. Velen slaagden er echter in naar Engeland en Duitsland te ontkomen, waar ze zich verspreidden. Dorhout en Hérault werden op 9 oktober onthoofd.
Pruystinck werd terug naar Antwerpen overgebracht en verscheen er op 24 oktober voor de magistraat die hem ter dood veroordeelde. ’s Anderendaags werd hij buiten de stadswallen levend verbrand. Of hij zijn ketterij op het laatste moment herriep, staat niet vast. In de loop van het volgend jaar vonden nog verscheidene terechtstellingen plaats. Dit betekende het einde van de sekte.
Vaak worden de Loisten beschouwd als wederdopers, maar dat berust op een vergissing. Ze worden ook in geen enkel archiefstuk rechtstreeks met dezen in verband gebracht. De anabaptist David Jorisz. met wie Pruystinck betrekkingen onderhield verliet de katholieke kerk in 1528, in 1536 is hij zelf hoofd van een sekte.
Pruystincks leerstellingen waren ook niet bijzonder diepzinnig. Frederichs noemt zijn ketterij dan ook een echte volksketterij. Hoewel deze formulering wat overdreven lijkt, bevat ze waarheid. De leden van de sekte behoorden geen van allen tot de geestelijkheid, maar waren leken. Toch mag men niet uit het oog verliezen dat ze uit verschillende geledingen van de maatschappij kwamen, en zeker niet uitsluitend uit de laagste. Zoals gezegd telden de Loisten rijke burgers, kooplui en zelfs edelen onder hun leden. Hoe talrijk zij precies waren is niet uit te maken. Nochtans suggereren verschillende bronnen dat de sekte veel aanhangers telde. Die werden niet alleen door prediking, maar ook met geschriften gerecruteerd; het laatste wijst erop dat zij tenminste voor een deel geletterd waren.
Homines intelligentiae
De leer der Loïsten is gebaseerd op die van de zogeheten Homines Intelligentiae (“Mensen van verstand”) die in het begin van de 15de eeuw opdoken te Brussel. Hun leiders, Aegidius Cantor en Willem van Hildernissen, bouwden voort op een oudere traditie, namelijk die van de Libertijnen of Vrije Geesten. Onder deze noemer kunnen talrijke sekten gebracht worden. Wij vernoemen slechts de Broeders van de Vrije Geest en de Turlupijnen. Aegidius Cantor was reeds overleden toen Willem van Hildernissen voor het gerecht moest verschijnen. Het is dan ook niet zeker of hij de leider der sekte was en of hij beweerde dat hij reeds het derde van de drie tijdperken waarin Joachim van Fiore de geschiedenis indeelde, binnengegaan was.
Willem van Hildernissen maakte een scherp onderscheid tussen de uitwendige en de inwendige mens, die elkaar niet beïnvloeden konden. De inwendige mens kon niet verdoemd worden. Verder geloofde Van Hildernissen reeds deel te hebben aan het paradijs en dat hij een dieper inzicht in de Heilige Schrift had dan andere stervelingen. Hij leerde dat er een tijd zou aanbreken waarin de Heilige Geest de mens meer dan ooit te voren zou verlichten en alzo de dispensatie van de geestelijke vrijheid zou invoeren. Tenslotte was hij de pantheistische visie toegedaan dat God net zo goed in een steen, in de ribben van een mens en in de hel, als in de eucharistie aanwezig was.
De aanhangers van Eligius Pruystinck waren geen atheïsten en geloofden in het bestaan van God, dat zowat hun enige dogma was. Hun leer was gebaseerd op de onverenigbaarheid van Gods gerechtigheid en zijn barmhartigheid. Het geloof is een gave Gods en niemand kan beweren dat hij het volledig bezit. Men kan dus niet door zUn geloof van de verdoemenis gered worden; dat kan enkel door Gods barmhartigheid.
Romeinen VII
Wanneer men God echter door zijn geloof en het gebed tot barmhartigheid zou kunnen brengen, zou Hij onstandvastig zijn, wat strijdig is met Zijn volmaakte natuur. In navolging van de Homines Intelligentiae en zich hierbij baserend op Paulus’ brief aan de Romeinen (meer bepaald Romeinen VII – waar Paulus zoiets zegt als: ‘Es wohnen zwei Seelen, ach, in meiner Brust’), poogden de Loisten dit probleem op te lossen door de mens voor te stellen als een tweedelig wezen dat bestaat uit een dierlijke, uitwendige mens, en een geestelijke, innerlijke mens.
De dierlijke mens is ongehoorzaam aan God en ondergaat dan ook Gods gerechtigheid. De geestelijke mens kan echter niet zondigen omdat hij uit God zèlf voortkomt. Zo zal ieder mens op het dierlijke vlak verdoemd en op het geestelijke vlak gered worden en zullen zowel Gods gerechtigheid als zijn barmhartigheid voldaan worden. De dierlijke mens wordt reeds op aarde – dit is de eigenlijke hel – verdoemd.
Van de traditionele hel en het vagevuur is dus geen sprake meer. Bovendien kan de mens als dierlijke mens niet verrijzen, dus ook de verrijzenis van het vlees wordt, door de Loisten uitgesloten.
De dierlijke mens of homo exterior heeft zoals bij de Homines Intelligentiae geen invloed op de geestelijke mens of homo interior; ook omgekeerd is beïnvloeding onmogelijk. De Loisten meenden dat zij in het derde tijdperk van de Joachitische indeling van de geschiedenis leefden, dus in dat van de Heilige Geest.
Volgens hen was de Heilige Geest het menselijk verstand, en had iedereen er deel aan, zodat iedereen geloofde en niemand kon zondigen. Dat de Heilige Geest zou zondigen, was nu eenmaal uitgesloten. Vermits zijn verstand hem op die manier niet toebehoorde, was de mens overigens niet tot zondigen in staat.
Panentheisme
Tengevolge daarvan werd niemand verdoemd en zou iedereen gered worden. De verrijzenis der zielen was dan ook slechts de terugkeer van alle zielen tot God, uit wie zij gesproten waren. We hebben bij de Loïsten dan ook duidelijk met een panentheïstische visie te maken.
De geestelijke mens bestond niet op zichzelf, maar alleen in God. De mens moest God bijgevolg niet gehoorzamen; zulks zou immers impliceren dat God zichzelf bevelen zou geven. Tenslotte bestaat dan ook het geloof niet als zodanig; volgens de Loisten kon men er geen ander hebben dan dat in Christus’ uitspraak: Doe aan een ander wat ge wenst dat aan u gedaan worde (Mattheus, 7:12).
In deze hele context werden dan ook de sacramenten overbodig. De Loisten vonden derhalve dat iedereen zijn eigen priester was en erkenden het huwelijk niet. Dit laatste lag waarschijnlijk ten grondslag aan hun reputatie als zedelozen. Vasten, bidden en andere voorschriften van de Kerk werden eveneens verworpen. De Heilige Maagd en de heiligen oefenden niet de minste invloed uit.
Ook op de Heilige Drievuldigheid hadden de Loisten een eigen visie. De Zoon moest gezien worden als God in zijn hoedanigheid van verlosser der mensen;, de Heilige Geest was God als bezitter van het verstand. Verder verwierpen zij iedere wereldlijke overheid, maar andere maatschappelijke denkbeelden hielden zij er, in tegenstelling tot de Anabaptisten, niet op na.
Kosmopolitisme
Samenvattend kan dan ook gesteld worden dat we bij Eligius Pruystinck en zijn volgelingen geconfronteerd worden met een leer die stoelde op een oude, middeleeuwse traditie, waarvan hoogstens gezegd kan worden dat zij ze iets verder uitbreidden.
Van andere bewegingen uit de reformatietijd stond het Loisme min of meer los. Daartegenover staat het feit dat het succes van Pruystinck en de zijnen waarschijnlijk te danken was aan de relatieve vrijheid en het kosmopolitisme die in de metropolis Antwerpen heersten en een uitstekende voedingsbodem voor nieuwe godsdienstige strekkingen en ideeën vormden.
Hun afwijzing van de zonde en van het wereldlijk gezag zullen bij een deel van de rijke Antwerpse bovenlaag zeker in de smaak gevallen zijn. Deze opvattingen moeten ongetwijfeld ingespeeld hebben op het verlangen naar economische vrijheid en het opkomende individualisme van de kooplieden-ondernemers, wier wereld gekenmerkt werd door tal van verschijnselen die het begin van een nieuwe tijd aankondigden.
Jan Lampo
B I B L I O G R A F I E
Bronnen
Alle literaire en archivalische bronnen in verband met de Loïsten werden gepubliceerd in :
FREDERICHS (J.), De Secte der Loïsten of Antwerpsche Libertijnen (1525-1545). Eligius Pruystinck. (Loy de Schaliedecker) en zijne aanhangers, Gent – ’s Gravenhage 1891.
Studies
DIERCXSENS (J.), Antverpia Christo nascens et crescens, vol. 4, Antverpiae 1773.
UYTTENHOOVEN (A.), Geschiedenis der Hervormde Kerke te Antwerpen van de twaalfde eeuw tot den tegenwoordigen tijd, vol. 1, Arnsteldam 1794.
MERTENS (F.) en TORFS (K.), Geschiedenis van Antwerpen sedert de Stichting der Stad tot onze tijden, vol. 4, Antwerpen 1846.
FREDERICHS (J.), De Secte der Loïsten of Antwerpsche Libertijnen (1525-1545). Eligius pruystinck (Loy de Schaliedecker) en zijne aanhangers, Gent – ’s Gravenhage 1891.
LEFF (G.), Heresy in the Later Middle Age. The Relation of Heterodoxy to Dissent c. 1250 – c. 1450, Manchester – New York 1972, 2 delen.
LERNER (H.), The Heresy of the Free Spirit, Berkeley 1972.
HAMILTON (A.), The Family of Love, Cambridge s.d. [1981].
Verschenen in Vrijdenkerslexicon, Woordenboek van Belgische en Nederlandse Vrijdenkers, deel II, Brussel, Centrum voor de Studie van de Verlichting en het Vrije Denken, 1981.