De eerste protestantse martelaren (1523) – evocatie van hun terechtstelling

Op 1 juli 1523 stierven op de Grote Markt te Brussel twee Antwerpse monniken op de brandstapel: Hendrik Vos en Johan Van den Essen. De aanklacht? Het aanhangen van de ‘Lutherse ketterije’. D.w.z. dat zij het christelijk geloof anders wilden beleven dan de officiële (rooms-katholieke) kerk voorschreef. Het hele Antwerpse Augustijner klooster was hiervoor opgepakt, maar op twee na hadden alle anderen ‘herroepen’ (en waren gevlucht). Ook na maanden strenge ondervraging en onderzoek (‘inquisitie’, Frans van der Hulst was de ‘inquisiteur’ in Vlaanderen, NB, in dienst van de wereldlijke overheid (!) om het edict van Worms af te dwingen. Pas later komt er een kerkelijke inquisitie) bleven twee monniken voet bij stuk houden. Toen kon de bisschop niet anders dan hen overleveren aan het wereldlijke gerecht om hen te executeren.

Hieronder een evocatie van het gebeuren. [tekst uitgesproken in de kerk van Sint-Andries, in het kader van de Luthertentoonstelling in 2017]

1 juli 1523, Grote Markt, Brussel

Op de Grote Markt in Brussel is het een drukte van belang. Niet dat er markt is, of een tentoonstelling, neen… er zal een ketterverbranding plaatsvinden. Voor het stadhuis is een stelling gebouwd met zetels voor de hoogleraren van Leuven en de abten van de diverse orden.  Midden op de markt is ook een verhoging met een altaar erop… Daarnaast ligt een stapel brandhout…

‘t Is lang wachten, maar vlak voor 11 uur komt vanachter het broodhuis een plechtige stoet naderbij. Fransiscanen voorop in hun grauwe pijen, gevolgd door het zwart-wit van de dominicaanse predikheren en daarachter blootsvoets, de karmelieten…  Ze dragen een groot processiekruis en vaandels. Al biddend komen ze naderbij… De eerbiedwaardige en zeer katholieke hoogleraren van Leuven en de abten van de diverse bedelorden sluiten de rij. Zij nemen plaats op de verhoging voor het raadhuis. Vanuit het raadhuis kijken de raadsheren van Margaretha van Oostenrijk, de landvoogdes, en talrijke andere hoogwaardigheidsbekleders toe..

Stipt om elf uur wordt een jonge monnik naar het midden van de markt gebracht. Hij is van de orde van de Augustijner Eremieten, afkomstig van .. hier, exact deze plaats… het nog maar goed 10 jaar oude Augustijner-klooster van Antwerpen. Hij beklimt de verhoging en knielt voor het altaar. Achter hem staat een Fransiscaan. Die keert zich om, richt zich tot het volk en houdt een vlammend betoog vol waarschuwingen tegen de vervloekte ketterij van het lutheranisme, lutherije, op z’n Vlaams, die de laatste tijd zo’n opgeld maakt, en waar deze jongeman schuldig aan is bevonden.

Terwijl hij preekt – een uur lang – bestijgt de bisschop het verhoog en ontneemt de jonge monnik z’n priesterlijke waardigheid: hij wordt ‘ontwijd’. Even later worden er nog twee monniken naar het altaar geleid en met hen gebeurt hetzelfde. Alle drie laten het rustig over zich komen en geven geen krimp. Tenslotte komt de kettermeester naar voren en tracht de drie jongemannen nog maar eens tot herroeping van hun dwalingen te bewegen. Het is hun laatste kans… Ze weigeren alle drie, rustig doch beslist. De kettermeester schudt z’n hoofd, de bisschop knikt, en spreekt het autodafe uit. Hij draagt de drie jongemannen over aan de wereldlijke macht… om het kerkelijke vonnis te voltrekken. Ze worden het raadhuis binnengebracht en door de raadsheren overgedragen aan de beulen.

Twee van de drie, Hendrik Vos en Johan van den Essen, worden naar buiten geleid en naar de brandstapel gebracht. Wat er met de derde, Lambertus van (den) Thoren is gebeurd, is lang onduidelijk geweest. Al snel ging het gerucht dat hij kort nadien was terechtgesteld (brief van Erasmus). In werkelijkheid is hij in 1528 in gevangenschap gestorven, zonder ooit berouw te hebben vertoond. Hij werd door verzorgd door een groep Brusselaars die Luthers gezind waren, rond de hofschilder en tapijttekenaar Bernard van Orley. 1

Nadat ze nogmaals geweigerd hebben te herroepen, worden ze aan de palen vastgebonden en op de brandstapel geplaatst. Men wacht expres lang voor het vuur aan te steken. Steeds weer arriveren er priesters, paters (vooral Minderbroeders) die op hen inpraten en hen oproepen eieren voor hun geld te kiezen. Ze volharden. Dan wordt het vuur aangestoken. Ze roepen luid “dat ze wel als ketters verbrand worden, maar als christenen sterven”. Als de vlammen oplaaien beginnen ze te zingen. Eerst het Credo in unum Deum… en als de vlammen nog hoger komen… Te Deum laudamus… en tenslotte zetten ze de antifoon voor het magnificat in:  Haec est crux desiderata… [Dit is het kruis waarnaar wij verlangd hebben] – tenminste als we de al snel na het gebeuren verschijnenende brochures mogen geloven (onderling zijn ze nog al afwijkend, dus enige voorzichtigheid is geboden). Dan is er een afgrijselijke gil en hoort men enkel nog het geknetter van de vlammen. Het volk dat gekomen was voor een ‘lekkere ketterverbranding’ is er stil van geworden. Ongemakkelijk schuifelen ze heen en weer. Er klinkt gemor… Men is onder de indruk van de geloofsmoed en de rust van die jonge Antwerpse mannen die God lovend hun dood tegemoet zijn gegaan.

Gravure uit Haemstede, Historie der martelaren, 1657

Het Augustijnerklooster was met de arrestatie van de monniken in 1522 al gesloten, omdat de nieuwe leer vanuit dit klooster onstuitbaar de harten van de Antwerpenaren had veroverd (er was ook zoveel mis in de roomse kerk van die dagen). In 1524 zijn de kloosterpanden met de grond gelijk gemaakt, ondanks het protest van een ‘dulle Griet’ avant la lettre (Margreet Boonams, hier kunt u haar verhaal lezen) samen met een menigte vrouwen, die dat met haar verbanning moest bekopen. Enkel een klein deel van de kerk bleef – na ontwijd te zijn – overeind. Het werd een parochiekerk, gewijd — precies aan St. Andries, een knipoog van de geschiedenis, vermoed ik. Het is later zo verbouwd, vergroot, dat er eigenlijk van het originele gebouw zo goed als niets over is…

Oh, ja nog één ding.

Toen Martin Luther enkele weken later het bericht hoorde… zo meldt een ooggetuige [Johannes Kessler] “begon hij innerlijk te wenen en zei: Ik dacht dat ik de eerste zou zijn, die om het heilig evangelie de marteldood zou sterven, maar ik ben niet waardig geweest…” 2

En toen enige tijd later het gerucht verspreid werd dat de twee monniken op het allerlaatste moment toch zouden hebben herroepen, werd hij zo kwaad, dat hij een brief schreef naar de ‘christenen in de Nederlanden’ (hier kunt u het ‘digitaal zien‘) en dat hij naar de ‘pers is gegaan’ om daar eens precies te vertellen wat er gebeurd is… ‘naar de pers gaan’ = hij schreef er een ballade over. Zo deed je dat toen: ballades waar de nieuwsbulletins van toen. En 10 strofen lang doet hij uit de doeken hoe het is gegaan.

De eerste versie heeft Luther niet alleen zelf gedicht, maar waarschijnlijk ook zelf gezongen. Daarna is ze gedrukt, verspreid en overal gezongen en getoonzet door muzikanten tot in de 17de eeuw. Het opschrift luidt: Ein neu lied von den zwei Märtyrern Christi, zu Brussel von den Sophisten zu Löven verbrannt. [later wordt vaak toegevoegd: “geschehen im jahr 1523”, soms ook abusievelijk 1522]. Hier de ballade van Luther (het staat hier na de vertaling ‘Komm Gott, Schöpfer, Geist’ (veni creator spiritus):

Luthers ballade over de Antwerpse martelaren (Erfurter Enchiridion, 1523)
  1. Hij kon er verder studeren, corresponderen (o.a. met Luther!) en werd goed verzorgd, zo heeft men ondekt. Toen hij in 1528 stierf – waarschijnlijk een natuurlijk dood – werd hij door de beul begraven onder de galg, een duidelijk bewijs dat hij zijn ‘dwalingen’ niet herroepen heeft. Zie Johan De Cavele, De eerste protestanten in de Lagen Landen, h. 3.
  2. Johannes Kessler, Sabbata – Chronik der Jahre 1523-1539 (editie Ernst Goetzinger, deel I, 1523-1525, St. Gallen, 1866, p. 241): “Wie ich zů der zit zů Wittenberg war in Saxen, sagt man mir, das Martinus Luther, als er die hystori von dißen zwaien obgemelten marterer gschrifftlich vernommen, hatt er angefangen innerlich zů wainen und gesagt, ich vermaint, ich solte ja der erste sin, der umb diß hailig euangelion wegen solte gemarteret werden, aber ich bin des nitt wirdig geweßen. Dann diße zwen (wie man bericht) sind die ersten, so umb des euangelions willen, durch M. Luther zů unser ziten widerumb geboren, gemarteret sind, und der uffgenden warhait mit irem blůt zugnus geben haben.“